De man onder de moerbei
Als onze luiken sluiten, onze deuren en ramen ons vertrek verraden, staat de moerbei nog in volle tooi.
Tot de moerbeisnoeier er flink de schaar in zet. Dan hoeft de moerbei geen schaduw meer te geven bij een zachte winterzon. De bladeren, die zoveel verhalen kunnen doorfluisteren die mensen onder hun groene bescherming met elkaar hebben gedeeld, worden voer voor hongerige geitenmagen. Verorberde intimiteiten. En dan is het winter in Mirtos. Dan slaan slagregens tegen de naakte bast en proberen stormen de dikke stronken in beweging te krijgen. De zon lokt tevergeefs het jonge groene leven naar buiten. De boom houdt zich dood. Een winterlang.
Het was onder die boom, nog in volle zomerdracht, dat een man tevreden zat. Zomaar, voor zich uitstarend bedenken dat dit leven goed was. Ik zie hem zo zitten. Soms omringd door zijn kinderen, zijn vrouw, wat goede vrienden. Soms even helemaal alleen. Een vriendelijk gezicht, ogen met lichtjes. Onbedreigd, volkomen veilig onder de moerbeiboom in onze tuin. Niet veeleisend, niet jagend op vergankelijkheid. De man had alles al, want hij had de liefde, zijn gezin, zijn houvast. Hij mocht en kon ervan genieten, even vrij van verplichtingen van alledag.
Op een steenworpje afstand van de boom brandt nu een kaars. Eigenlijk hoort die kaars onder de boom, maar het regent. De boom houdt zon tegen, maar geen regen. Eén drup is genoeg om de kaars te doven. Maar dat mag nu niet.
Nu niet. De man onder de boom is vertrokken en keert ook nooit meer terug. Niet naar hier, niet naar dat favoriete plekje in de tuin. En niet naar ons, mensen op deze aarde. Niet naar de mensen waar hij 49 jaar bij mocht zijn, bij mocht horen. Die hem liefhadden en die hij liefhad.
De moerbeisnoeier vraagt wanneer hij zijn werk kan doen. Ik zeg hem: ‘Nu nog niet’. Al geeft de boom geen schaduw meer in november, het geeft een beetje troost, als de regen zich vermengt met een traan. Verdriet om het verdriet ver weg, nu en morgen, zaterdagmiddag, wanneer zij die achterblijven, afscheid nemen. Heel misschien denken zijn vrouw en zijn twee kinderen dan heel even aan de moerbeiboom, hoe zij daar samen zaten. Toen hun leven nog compleet was.
En dan kan de boom worden gesnoeid om volgend jaar weer schaduw te geven aan de mensen in onze tuin. Voor ons zit hij daar dan ook zo nu en dan. In dat wonder wil ik blijven geloven. Voor mezelf en voor zoveel mensen die hem nu zo vreselijk gaan missen.