De juiste vriend op de juiste plaats
Het is aan mijn grote dikke vriend André te danken dat ik in Mirtos ben terechtgekomen. André reisde jarenlang met rugzak en vriendin door Griekenland en altijd had hij wel weer een bijzondere plek ontdekt. En met een zeilmaat, zonder vriendin natuurlijk, trok hij van eiland naar eiland en altijd had hij op zee of in een haven wel iets spannends meegemaakt. André zat graag tussen de Grieken. Je vond hem in de meest basale kafenions op een voor hem veel te klein terrasstoeltje, dat het onder zijn gewicht bijna begaf. Koffie in de morgen, Retsina in de middag en ’s avonds Metaxa. Zijn grote verschijning bleef nooit onopgemerkt. Het trok mensen aan. Als je zijn imposante stem hoorde, wist je dat hij weer iemand had aangesproken, die vervolgens was gezwicht voor zijn charme, zijn grote verhalen en zijn aanstekelijke “Augustlach”. André proefde Griekenland als een kenner. Het smaakte of het smaakte niet. Hij kon op een afstand al ruiken of het hem beviel. Zo ging hij met grote bogen om gelikte terrassen heen. Hij haalde zijn neus op voor pretparadijzen. Hij sprak met dédain over mensen die zijn Griekenland alleen kenden van het zwembad of het nabij gelegen strand: “Braadworsten en bakteven”. Maar hij snoof de zee op, de vissige lucht van de haven. Hij at gulzig van het land, de geit, de kaas. En hij dronk Retsina of het Champagne was. Dat was Griekenland. Een ander Griekenland bestond niet.
Maar André werd ziek. Er konden geen rugzakken meer worden ingepakt om te kunnen eilandhoppen. En al helemaal geen plunjezakken om te kunnen inschepen. Hij werd afhankelijk van ziekenhuizen, artsen en pillendozen. Toch legde hij zich niet neer bij de gedachte dat hij daarom niet meer naar Griekenland kon. Samen met zijn vriendin besloot hij een aantal concessies te doen, wat niet echt in zijn aard lag. Hij wilde naar een plek waar hij bij calamiteiten een “reismuts” kon raadplegen, zijn benaming voor een hostess. Daarnaast moest er een ziekenhuis in de buurt zijn en ook wilde hij iedere dag terug kunnen vliegen naar Nederland. Het werd Kreta. Zuidoost Kreta. Het werd Mirtos. André ging er zelfs overwinteren. Het was beter voor hem om in een zacht, subtropisch klimaat te wonen. Met enige regelmaat had ik die winter mijn grote vriend al aan de lijn gehad. Hij vertelde over zijn dagelijkse wandeling over de boulevard, zijn avonden in de taverna, tussen de Grieken en enkele wintergasten. Hij plaagde mij met zijn barbecue die bijna dagelijks werd gebruikt, onder de winterzon. Gewoon buiten. “Ik zit gewoon buiten, Dick, in een t-shirt. En het is potdomme februari”.
Ik kwam er voor het eerst in maart. Mijn grote dikke vriend haalde mij van het vliegveld en de rit van twee uur ging door een adembenemend landschap. De kleine Fiat Seicento was gevuld met André, natuurlijk, maar vooral met zijn verhalen over de Minoïsche tijd, de gevolgen van erosie, de 2e wereldoorlog waarin de nazi’s zo vreselijk huis hadden gehouden. Hij vertelde over Kreta alsof het zijn eigen land was. We reden ook door Chersonissos en Malia. Onschuldige slaapstadjes. Maar ik moest hier maar eens in de zomer komen, vond André. “Friet van Piet of Kroketje van Edje”. Zijn bijna fysieke afkeer werd gebracht met een mix van walging en zijn kenmerkende bulderende lach. Leek Kreta André’s land te zijn, Mirtos was zijn dorp. Leven tussen de Kretenzers, mensen die je al na één ontmoeting vriendelijk groeten. ’s Avonds in de taverna van hotel Mirtos eten, drinken, praten en als de sfeer er was dansen met de keukenhulp. Overdag wandelen, de bergen in met de kleine Seicento en de grote André. Prachtige vergezichten, de geur van kruiden en bloemen. Het was maart 2002. Nog nooit in mijn leven had ik mijn vriend zo gelukkig gezien.
André is dood. Net toen mijn partner en ik ons huis betrokken in Mirtos kregen we het telefoontje van zijn vriendin. Hij zou het niet halen en of wij zo snel mogelijk naar Amsterdam konden komen. Ik kon wel even met hem praten. Op een afstand van 3000 kilometer was hij nog eventjes bij mij. In zijn geliefde Mirtos. Ik heb hem niet meer levend teruggezien. Precies een week later leidde ik de afscheidsdienst op Zorgvlied in Amsterdam. De hele ceremonie stond in het teken van Griekenland. Op zijn kist stond een Kaiki, een miniatuur vissersboot, die hij had gekregen van een Griekse vriend. Een gedicht van Kavavis, een lied van Jorgos Dalaras en rozen uit de tuin van het huis dat André een jaar daarvoor had gekocht. “Kalo Taxidi. Goede reis mijn vriend”. Het afscheid van het leven.
Na het overlijden van mijn vriend is er veel gebeurd. De ontwikkelingen volgden elkaar snel op. Ontwikkelingen die ik aanvankelijk aan André te danken heb. Hij tipte mij over de mogelijke overname van een reisorganisatie die met name in Mirtos accommodaties aanbood. Daardoor kwam ik in contact met de toenmalige eigenaar. Met hem ging ik regelmatig op reis om appartementen te bezoeken, die alle ver weg lagen van de populaire bestemmingen. Een aantal jaren heb ik zijn brochures geschreven en steeds weer benadrukt dat de appartementen zich bevonden op niet-massatoeristische locaties. De reisorganisatie heb ik niet overgenomen. Er lag iets anders in het verschiet. In 2004 kwam ik in Mirtos mijn huidige “huisbaas” tegen. De eigenaar van Villa Mertiza in Mirtos. Vanaf 2005 ben ik daarvan de apetrotse pachter. Zolang je mensen ontmoet die met heel veel enthousiasme vertellen over die ene bestemming, die nou net even anders is dan al die andere, zolang zal een deel van de vakantievierende mensheid kiezen voor…. laat ik zeggen, die typische André plekjes. Dus, postuum: Dankjewel mijn grote dikke vriend!